De coach als ingenieur

Dit is de honderdste blog en niet zomaar een mijlpaal  – het is ook het begin van iets nieuws! Deze blog verscheen eerder in Volley Techno (VT), het vakblad voor de volleybaltrainer van de NVVO, editie december 2025. 

Vanaf nu kun je elke kwartaal een blog lezen die speciaal voor VT is geschreven. Nadat de nieuwe blog in de VT is verschenen, vind je hem ook hier terug.

Ingenieur en statisticus Lloyd S. Nelson (1922 -2013) had ooit een probleem met machines.

Zijn machine vulde flessen met precies één liter melk — althans, dat was de bedoeling. Soms kwam er 100,001 cl in, soms 99,999 cl. Geen ramp; dat soort kleine afwijkingen hoort erbij. Maar soms ging het nét iets vaker fout.

De vraag die Nelson bezighield was: wanneer is een afwijking nog normaal, en wanneer is er echt iets mis? Is dat na acht keer 99,999 cl op rij? Pas na vijfentwintig keer? Of misschien pas als honderd flessen allemaal nét iets te weinig bevatten?

Om dat te bepalen ontwikkelde hij acht regels — de beroemde Nelson Rules — die helpen onderscheid te maken tussen toevallige variatie en structurele afwijkingen.

Nu hoor ik jullie al denken: “Melk? Machines? Wat heeft dit in hemelsnaam met sport te maken? Volleybal gaat toch over mensen? Over passie, strijd, emotie!” 


Helemaal waar. Maar juist daarom is het soms verrassend nuttig om even als een ingenieur naar je team te kijken.

We doen een gedachte-experiment: twee teams spelen tegen elkaar en beide hebben hun side-out perfect op orde.

Hoe goed? Dat kun je meten met het side-outpercentage: het aantal gescoorde side-outs gedeeld door het totaal aantal keren dat de tegenstander serveert. Als beide teams 100% side-out scoren, eindigt de set nooit — nogal theoretisch dus. Zelfs 80% is in de praktijk al extreem hoog. Meet het maar eens bij je eigen team.

Voor een simpele Excel-simulatie gaan we uit van die 80%. De simulatie bepaalt bij elke stand wie het volgende punt scoort, met telkens 80% kans voor het team dat niet serveert. Net zo lang totdat de set eindigt. Dat levert verrassend 'normale' setstanden op: 23-25, 25-23, 21-25, 25-21, 29-27, 18-25, 21-25, 22-25, 19-25, 22-25.

De conclusie: zelfs in perfecte omstandigheden ontstaat er grote variatie. Geen enkel team presteert elke set precies hetzelfde.

Toch is er wel zoiets als een gemiddelde prestatie. Stel dat jouw team gemiddeld met 20-25 verliest van een bepaalde tegenstander, maar nu een set wint met 25-23 — en daarna nog één. 

Is dat vooruitgang? Of gewoon geluk binnen de normale variatie? En als twee keer winnen toeval is… hoeveel keer moet je dan wél met 25-23 winnen voordat je van echte vooruitgang mag spreken?


Nelson had dus precies die vraag. “Is dit gewone ruis, of is iets structureel?” Zijn acht regels helpen dat onderscheid maken. En het mooie is: ze werken ook prima voor volleybal. Je kunt ze toepassen op setstanden, side-outs percentages,  servicefouten — noem maar op.

Want als coach heb je voortdurend te maken met wisselende prestaties. Is die 3-0 winst tegen de koploper een eenmalige topdag? Of zit je team echt in de lift? Serveert die speler nu écht constanter, of was dat foutloze potje gewoon een gelukkige uitschieter? En passen we echt altijd zo slecht, of waren die vijf ketsers toevallig een off-day?

Met Nelsons regels zie je of je team écht beter wordt, juist wat terugzakt, of gewoon schommelt binnen de normale marges. Zo ontdek je of een afwijking structureel is — of gewoon… menselijk.

Reacties