De sportplezier-index

Plezier en sport, in de discussies rondom jeugdsport een onafscheidelijk tweeling. Met de aanbeveling "zorg voor plezier in de sport". 

Want plezier in de jeugdsport is belangrijk. Veel jeugd stopt vanwege het gemis eraan, terwijl in de jeugd juist een basis gelegd kan worden de liefde en levenslange plezier in de sport. Een goede reden om juist bij de jeugd er moeite in te steken.

Alleen de aanbeveling "zorg voor plezier in de sport" is een rare aanbeveling. Plezier hebben is niet iets los, je kunt niet zeggen: "heb plezier" en het komt goed. Plezier is het gevolg van iets. Als trainer en club kun je dingen doen of laten die plezier vergroten. Maar wat?

Een belangrijk element om plezier te vergroten is motivatie. De ZDT (zelfdeterminatietheorie) geeft aanknopingspunten om de motivatie te verhogen. De theorie benoemt drie elementen: autonomie, binding en competentie, als ingrediënten voor motivatie.  

Autonomie. De jeugd moeten iets in te brengen hebben bij hun sport. De inbreng van jeugdspelers is in de huidige sportcultuur niet heel groot zoals de keuze op welke manier je aan sport wilt doen. Jeugdspelers kunnen vrijwel nooit zelf kiezen of ze in aanmerking komen voor selecties. Trainers/clubs bepalen wie talent heeft en dus wie er meer en beter mogen trainen. Geen talent en toch vijf keer willen trainen? Jammer dan! Er zijn verenigingen die bewijzen dat dit anders kan.

Trainers of clubvertegenwoordigers bepalen dus met wie je in een team komen. Vriendenteams samenstellen, iets wat bij senioren normaal is, is bijvoorbeeld bij de jeugd vrijwel niet mogelijk. Gebrek aan autonomie is wat duidelijk naar voren komt in verhalen over sporters die stoppen.

Competentie. Sporters krijgen plezier door het verkrijgen van competentie. Dat is wat anders dan competitie en wordt vaak verward. Spelers vinden het leuk om (iets) beter te kunnen dan gisteren. Als trainer kun je vooruitgang inzichtelijk maken. 

Elke jeugdspeler bij mij geeft een volmondig "Ja!" op de vraag of je goed kan spelen en toch kan verliezen. Kortom inzichtelijk maken gaat maar beperkt met focussen op wedstrijdresultaten. Een trainer zal op een andere manier voortgang van spelers inzichtelijk moeten maken.

Bij de keuze waarin een speler de competent wil worden komt autonomie kijken. Een concreet voorbeeld: Veel trainers vinden dat volleybal geleerd moet worden door eerst bovenhands en onderhands te leren en zo zit CMV dan ook in elkaar. Smashen en bovenhands serveren mag pas later want dat past niet in een methodische opbouw. 


Remko Kenter met Action Volley heeft dit bewust anders gedaan omdat bleek dat het overgrote deel van de kinderen juist plezier haalt uit het kunnen uitvoeren van  de smash en bovenhandse opslag. Gevolg: een groei van 400% aan CMV-leden. Dat moet iets met plezier te maken hebben? En o ja, de mensen die zich zorgen maken om de methodisch opbouw: de eerste lichting Action Volley heeft inmiddels het NOJK gewonnen. 

Spelers vinden het leuk om de strijd aan te gaan en wedstrijden te spelen tegen anderen maar dat geldt zeker niet voor iedereen. Daarom vind ik dat elke club de mogelijkheid moet bieden om te kunnen kiezen voor alleen trainen en competitiespelen niet te verplichten.

Daarnaast geldt dat hoe jonger kinderen zijn, hoe korter de termijn is waarover naar de "strijd" gekeken wordt. Kinderen van 6 kijken alleen naar hun laatste eigen actie, bij 9 jaar naar het resultaat van een set of wedstrijd en bij 14 gaat het pas over een series van wedstrijden. 

Het is belangrijk dat club, trainers en in dit geval ook ouders de strijd plaats laat vinden op het niveau dat past bij de leeftijd van het kind en niet aan de haal gaan in de jachten op kampioenschappen. Bij de CMV zou daarom geen sprake van kampioen moeten zijn, maar alleen een dagwinnaar. 

Verbinding. Tenslotte willen sporters ergens bij horen. Mensen zijn groepsdieren. Ze willen horen bij een club, bij een team, bij een organisatie. Ik denk dat de vereniging daarom de basis is van sport. Ongeorganiseerd sporten gaat niet hetzelfde brengen.

Dat betekent dat trainers en clubs moeite moeten stoppen in de groep en in de binding van de groep met de club. Dat gebeurt al door samen te trainen, maar andere activiteiten zijn ook belangrijk.

We zien dat sporters, met name in de puberteit, op andere manieren verbonden willen worden dan de traditionele manier van een héél seizoen trainen en wedstrijden spelen, maar dat moeten we niet verwarren met dat sporters NIET verbonden willen zijn. Nadenken over lidmaatschapsmodellen die anders zijn dan een heel seizoen lid worden zou zinvol zijn.

Kortom sportplezier is vanuit de trainer en club gezien het is inkleuren van voorwaarden die leiden tot meer plezier. De cruciale rol van trainers mag hiermee duidelijk zijn. Het trainerscorps bestaat momenteel bij de meeste sporten uit of niet of beperkt opgeleide vrijwilligers.

Bij de opgeleide professionele trainers is het aandeel groot dat zich uitsluitend richt op topsport en daarmee op winnen en prestaties. Een insteek die niet past bij een belangrijk deel van de jeugd en ook nog eens kan leiden tot een vernauwde blik en misstanden zoals in de turnsport. 

Ik sluit mijn draad daarom af met het pleidooi om jeugdtrainers te professionaliseren en zowel in opleiding als in uitvoering niet te beoordelen niet op NOJK-resultaten of kampioenschappen, maar op de hoeveelheid gecreëerd sportplezier. De sportplezier(SP)-index. 

Reacties