Een regelmatig terugkerend thema bij discussies met ouders, spelers en trainers over teamindelingen is het niveauverschil binnen een team. Ik hoor het tijdens evaluaties, cursussen, of enquêtes. Trainers, spelers of ouders vinden het verschil groot, sommigen kunnen er, naar eigen zeggen, moeilijk mee omgaan, en weer anderen raken erdoor gedemotiveerd.
Vrijwel altijd is de impliciete boodschap dat de club er wat aan moet doen omdat het ongewenst zou zijn.
Laat ik eerst een open deur intrappen; in elk team is er niveauverschil. Of je nu speelt in het Nederlandse team waarbij sommige middenspelers beter blokkeren en andere juist betere aanvallen, of bij CMV Niveau 4 waarin sommige betere vangen en andere beter gooien, niveauverschil is echt overal.
Ik zal het nog sterker vertellen, niveauverschil is er niet alleen bij jeugdvolleybal, maar ook bij andere sporten, andere leeftijden en andere activiteiten. Als het gaat om het vakkenvullen bij de Jumbo, klaverjassen in het bejaardentehuis of spelen in het Concertgebouworkest, niveauverschillen zijn er.
Niveauverschil is vaak niet in cijfers uit te drukken en meestal erg subjectief. Vragen zijn dan ook, wat is een té groot verschil en vooral hoe erg is het?
Binnen jeugdsport gaan we eigenaardig om met niveauverschillen. Het is gebruikelijk dat als je het goed kan, je extra training, betere trainers en goede faciliteiten krijgt in vorm van selectieteams. De jeugd die minder goed kan sporten, krijgt één keer week trainen met minder opgeleide trainers.
Stel dat we dit principe zouden toepassen op het onderwijs? Als blijkt dat je in de eerste jaar van de basisschool minder snel bent in lezen, dan mag je voortaan 's middags naar huis omdat dan leerlingen die goed kunnen lezen alvast aan het volgende boek beginnen.
Of je haalt een onvoldoende voor wiskunde in de eerste van de Middelbare school, om vervolgens in klas 1F te worden gezet, de klas die nog maar één uur in de week wiskunde krijgt, gegeven door de geschiedenisdocent.
De belangrijkste manier m.i. om met niveauverschillen om te gaan: deal with it. Want is niet het hele leven samen leven, werken en sporten met anderen die verschillen in niveau, achtergrond, opvatting, lengte, geslacht of een ander verschil?
Sterker nog, de mens is de soort dat het beste van alle dieren in staat is is gebleken om verschillen te overbruggen en zo samen te kunnen werken. Vooral dankzij het vermogen om verhalen te kunnen vertellen en er naar te luisteren.
Mensen zijn in staat om met honderden, duizenden of zelfs miljoenen verschillende mensen steden te bouwen, betaalmiddelen in te voeren of multinationals te vormen.
Dieren komen meestal niet veel verder dan samenwerken met een tiental soortgenoten, een termieten- of mierenhoop uitgezonderd. Voor grotere vormen van samenwerking bij dieren zijn de aantallen of verschillen simpelweg te groot en kunnen niet worden overbrugd zoals wij dat wel kunnen.
Het vermogen om verschillen te overbruggen heeft geleid tot mensen als dominante diersoort op aarde. Althans, dat is de stelling van Yuval Noah Harari, die er een serie prachtige boeken over heeft geschreven. Kortom dat vermogen is één van de belangrijkste vaardigheden van de mens.
Hoe mooi is het dus om bij het beoefenen van je sport in je jeugd alvast kunt leren om met die verschillen om te gaan? Zo leer je naast volleyballen ook belangrijke andere vaardigheden die goed van pas komen.
Misschien wel zo goed, dat je tegen de tijd dat je bij het Nederlands team speelt, jij de beste bent in omgaan met verschillen en zo supergoed kan samenwerken en met het team de Olympische titel binnen kan halen?
Trouwens, hoe goed waren Geert Wilders, Caroline van der Plas, Dilan Yeşilgöz-Zegerius en Pieter Omtzigt in hun jeugd eigenlijk in sport?
Reacties
Een reactie posten