De vereniging, dat zijn wij.

Ja, jullie lezen het goed: ik was op de Nevobo-conferentie. En wie er niet was, heeft niet alleen de broodjes met kroket of humus en pompoen gemist, maar ook het motto: de vereniging, dat zijn wij.


Joëlle Staps, directeur van de Nevobo, sprak daar een mooie wens uit: “Ik hoop dat in elke wijk of elk dorp gevolleybald kan worden.”

Klinkt prachtig. En als je naar cijfers kijkt, is het nog realistisch ook. Nederland telt 2.915 voetbalclubs, dus bijna elk kind kan op de fiets naar een voetbalveld in de buurt. Maar wist je dat we ook 1.500 sporthallen, 700 sportzalen én 4.500 gymzalen hebben?

Hoe mooi zou het zijn als er in al die zalen ook gevolleybald wordt? Betekent dat dan ook 2.915 volleybalverenigingen? Ho, wacht even ....

Volgens Joëlle hebben we nu 950 clubs, ik tel er zelf maar 850 actieve.
Maar goed, zoeken naar 2.915 voorzitters, 2.915 penningmeesters en 2.915 wedstrijdsecretariaten? Dat willen we juist niet. Sterker nog: misschien is terug naar 500 clubs verstandiger.

Want grote clubs draaien vaak beter. Vooral in de Randstad - Regio West groeit stevig door. En dat is niet voor niets, grote clubs in dichtbevolkte gebieden bieden meer perspectief zoals volleybalprofessionals die daar aan het werk kunnen.


De echte uitdaging zit in de kleinere dorpen in de regio. Daar verdwijnen scholen, sluiten supermarkten en wordt de dorpskern stiller. Maar ook daar liggen kansen.

Je hebt voor een jeugdteam niet veel nodig: een paar kinderen, een trainer en een gymzaal. Met Volley Stars kun je met drie of vier spelers al aan de slag.

Dus hier komt het masterplan:

Laat grote clubs dependances starten in alle mogelijke dorpen, gehuchten en wijken. 

Maar dan vaak wél met een eigen naam, eigen kleuren, eigen trots. Want niemand wil spelen in het blauwe shirt en de naam van de club “uit de stad verderop”.

En dat hoeft ook niet. Een dependance in het dorp krijgt zijn eigen identiteit, maar leunt voor bestuur, administratie en organisatie op de moederclub. Onder een moederclub vallen heeft veel voordelen. Een eigen identiteit hebben ook.

Dorpsclubs die nu nog met moeite de deur openhouden, kunnen zo opgaan in een grotere club zonder zichzelf te verliezen. Fusiebesprekingen worden makkelijker, immers je hoeft je eigen identiteit niet op te geven.

Stel je voor: 500 sterke volleybalverenigingen met 2.915 lokale dependances in veel dorpen en gehuchten. Dan kan elk kind kan gewoon op de fiets naar z’n training.

Klein probleem: dit mag dus niet.

De reglementen zeggen: één club = één naam = één set clubkleuren. Dus voor elke dependance moet je nu een volledige aparte vereniging zijn. Met voorzitter, wedstrijdsecretariaat, álles erop en eraan.

Daar komt Joëlle weer in beeld. Beste Joëlle, zou jij willen laten uitzoeken hoe we dit reglementair mogelijk kunnen maken? Zodat kleine dorpen niet hoeven te kiezen tussen stoppen of zichzelf bureaucratisch over de kop werken, maar dat ze onder de vleugels van de moederclub wel in rood shirt kunnen blijven spelen onder hun eigen naam.

Kortom, Joelle, geef ons Superclub Next Level, een Superclub met dependances. Gewoon in de gymzaal om de hoek.

En als je nu denkt: Hé, dit idee komt me bekend voor?
Dat klopt, dat was hier. Drie dingen:

  1. De kracht van de herhaling.

  2. Wat goed dat je ook andere blogs leest. Er zijn er nog veel meer, kijk in het menu hiernaast.

  3. De conferentiegangers hebben het broodje kroket ook gemist.

Reacties